Categorieën
poëzie

Enkele gedachten over woede, poëzie en politiek

Mensen merken soms op dat ik de afgelopen jaren uitgesprokener ben, bozer lijk, zowel op social media als in mijn werk, om daar aan toe te voegen dat dat misschien komt doordat het feit dat ik al drie jaar kanker heb een bepaalde vechtlust heeft aangewakkerd. Tegelijkertijd vragen mensen zich af of zo’n ziekte er niet juist voor zou moeten zorgen dat je je verzoenender opstelt —  je krijgt nu eenmaal maar een beperkte tijd in dit leven, waarom die verspillen aan dingen die het daglicht niet verdragen kunnen? Ik herhaal deze vragen hier niet om er een oordeel over te vellen, maar omdat het vragen zijn die ik mezelf ook stel, en waar ik soms het begin van een interessant antwoord op vind.

Mijn ziekte heeft er zeker voor gezorgd dat ik milder, warmer, compassievoller ben geworden — wat niet betekent dat mijn woede niet ook kon groeien, en die twee niet naast elkaar kunnen bestaan. Nog los van het feit dat woede tonen een vorm van compassie hebben kan zijn, ervaar ik dat mijn woede met de dag ingedikter en afgebakender wordt, waardoor er juist meer dan ooit ruimte is voor mildheid. Hoe scherper mijn woede brandt, hoe warmer de rest van mij is. Het zal mensen verbazen hoezeer mijn laatste bundel bijvoorbeeld een christelijke component bevat: de bundel gaat voor een groot deel over God en genade, zowel ontvangen als geven — wat dat inhoudt.

Dat ik mij in mijn poëzie (en daarbuiten) politiek uitspreek heeft uiteraard tot gevolg dat niet iedereen mijn werk mooi of goed vindt. We zijn nu eenmaal geneigd eerder goed te vinden wat onze eigen overtuigingen onderstreept. Maar moet een dichter, een ‘dichter des vaderlands’ in het bijzonder, niet proberen om poëzie te schrijven die op universele goedkeuring kan rekenen? Het antwoord is natuurlijk dat elke dichter dat voor zichzelf bepaalt, en dat dichters geen journalisten zijn dus met objectiviteit en onpartijdigheid niets te maken hebben. Maar is het wel wenselijk dat een dichter des vaderlands zich zo hard afzet tegen de zittende macht? Mag ze, om maar eens een recent praktijkvoorbeeld te noemen, een minister die keer op keer de verkeerde keuzes maakt een ‘lachend bord pap‘ noemen?

De reacties als poëzie een keer niet aan de verwachtingen voldoet wijzen er op hoezeer de bestuurlijke laag van Nederland de afgelopen decennia veel maar dan ook veel te weinig tegengas heeft gekregen. Al bij het eerste kleine beetje protest moeten de mevrouwtjes de dichteressen een toontje lager zingen: hier hebben we ze niet voor betaald!

Hoe zou poëzie die voor iedereen spreekt en door iedereen mooi gevonden wordt er eigenlijk uit zien? Ik weet in ieder geval zeker dat er een hoop mensen zijn die zulke poëzie afschuwelijk zouden vinden (ikzelf voorop) en daarmee is het een contradictie in termen. Wat ze in bestuurlijke kringen doorgaans van poëzie verwachten: een sierlijk randje om de presentatie van het zoveelste slaapverwekkende project mee op te leuken -had de manager daar niet nog een potje voor?- maar ik maak mij geen illusies, zulke opdrachtgevers vormen door de bank genomen niet de grootste afzetmarkt voor dichtbundels. Poëzie, maar niet al te gekruid, en alleen wanneer het ons uitkomt.

Er is gelukkig maatschappijbreed wel een soort kentering waar te nemen, mensen (man én vrouw én non-binair) hebben steeds minder zin om met een paternalistisch ‘laten we het fatsoenlijk houden’ op onfatsoenlijke wijze misschien niet in woord maar wel in daad bejegend te worden. Och, het beleid van de afgelopen jaren leek zo fatsoenlijk; er stonden zo weinig scheldwoorden in de brieven die de belastingdienst verstuurde. En Hugo de Jonge had zo’n keurig jasje aan toen hij mensen met ernstige aandoeningen stilzwijgend steeds verder naar achter in het vaccinatieschema schoof. En Mark Rutte bleef ondanks alle schandalen toch altijd vriendelijk lachen, en dat is toch ook wat waard! Het is helemaal niets waard. ‘Laten we het fatsoenlijk houden’ is Nederland op z’n smalst: de zin waarmee de machtspartijen de afgelopen jaren iedereen met een onwelgevallige mening van de vergadertafels weggehouden hebben en zo zonder enige tegenspraak de ene na de andere sector in de uitverkoop konden doen. Maar nu lijken we dankzij corona eindelijk wakker te worden: je hoeft niet fatsoenlijk te blijven als iemand je nek omdraait.

Een van de redenen dat ik er juist als dichter des vaderlands voor kies om zo nu en dan onfatsoenlijk te zijn, is dat ik hoop dat het enige ruimte schept voor alle kunstenaars die momenteel met moeite het hoofd boven water weten te houden. Die keer op keer moeten bewijzen dat hun werk wel degelijk essentieel is; die in de verdediging worden gedrukt omdat de uitkomst van hun inspiratie nu eenmaal niet in grootverpakking bij de Action ligt. De pretparken vullen zich weer met mensen, maar de musea blijven nog altijd gesloten. De terrassen zijn terecht weer open, maar waar gaan we het onder het genot van die bitterbal en dat biertje eigenlijk over hebben?

Lieve kunstenaars en anderen die in de cultuursector werken,

bijt de hand die je voedt, bijt en bijt — net zolang totdat je beter te vreten krijgt.